Het is nog stil deze morgen als Mirjam over de Dorpsweg fietst. De oude boerderijen staan er dromerig bij in het ochtendgloren. Uit de nevel op het land vliegt met veel kabaal een koppel ganzen omhoog. Mirjam voelt zich zo verbonden met dit dorpsleven. Ze ziet er tegenaan om juist deze dag naar de grote stad te gaan. Acht jaar is het is alweer dat Bert overleden is. Ze beseft dat in die ziekteperiode hun dochter aandacht tekort is gekomen. De jaren daarna had ze Ingrid steeds meer betrokken in het werk. Het melken van de koeien en het uitmesten van de stallen. Tegelijk had ze het verzet bij haar dochter zien groeien. De kerkgang vond ze steeds minder leuk. Als tiener spijbelde ze regelmatig van school. Stilletjes ging ze een paar keer met vrienden op stap naar Amsterdam. Dáár was het echte leven en plezier. Weg uit dit dorp van haar jeugd. Mirjam had haar dochter nog zo gewaarschuwd. En opeens was Ingrid verdwenen...
Vanachter het raam in de trein tuurt ze naar de horizon.
Ze heeft geen oog voor wat aan haar voorbijtrekt. Niet de wieken van de molen
in de verte, maar de zorgen draaien rond in haar hoofd. Het eerste bericht wat
ze uit de grote stad had gekregen, was ook het laatste. ‘Mam, ik heb veel
plezier. Maak je geen zorgen. Met mij gaat alles goed.’ Daarna was het al die
maanden oorverdovend stil gebleven. Als moeder had ze gebeden voor Ingrid. Ze
voelde vooral de onmacht, de pijn om haar kind. En tegelijk was daar ook het
verlangen om haar te zoeken in die drukke wereldstad. Daarom had ze een foto
laten verhonderdvoudigen in de fotozaak. Als de trein het station binnenloopt, voelt het of er een
strakke band om haar hoofd zit. Toch wil ze gehoor geven aan de drang die ze voelt in
haar hart. Ze móet dit gaan doen voor haar dochter waar ze zoveel van houdt.
De
hele dag heeft ze gezocht. Langs de grachten en door smalle steegjes. Zelfs op
plaatsen waar je liever niet komt. Ze voelde zich onveilig in donkere cafés met
dreunende muziek. De rillingen liepen over haar rug toen ze deze avond over de Wallen
liep. De rode lichten gaven de begerige blikken van de mannen een
angstaanjagende uitdrukking. En overal had ze een poster met foto achterlaten. Maar ze vond haar jonge dochter niet. In gedachten ziet ze zich weer staan met kleine Ingrid in haar armen. Ach … hoe
ouder je wordt, hoe dichterbij het verleden komt. Mirjam haar benen doen pijn
van vermoeidheid door het vele lopen. Alles lijkt voor niets geweest. Had ze
dit niet moeten doen? Door de drukke winkelstraat loopt ze terug naar het station.
Even slaat ze wanhopig haar ogen omhoog. Dan blijft haar blik rusten op het
grote gebouw. De gevel is opgesierd met blauw neon. Woorden die oplichten tegen
de donkere lucht…
Een ijzige kou heeft zich uitgerold over de hoofdstad. De winkelstraten zijn
opgetuigd met kerstversieringen. Tussen de mensenmassa sleept Ingrid zich
eenzaam voort. Ze voelt hoe sommige blikken haar veroordelen. Een ogenblik
blijft ze voor een mooie etalage staan. Het toont een kerstdorpje met lichtjes
in miniatuur-huizen. Haar gedachten dwalen af naar een half jaar terug. In het
dorp dat ze achter zich liet, hadden ze haar als rebels gezien. Weinigen wisten dat het maar een masker was. In de tijd dat haar vader ziek was, had ze haar eigen ik achter deze façade weggestopt. Het was haar manier om aandacht te krijgen. In werkelijkheid had ze het liefst niet meer uit haar bed
gekomen. Uiteindelijk nam ze de benen naar Amsterdam. Daar kreeg ze de aandacht
die ze zocht. Althans voor een periode. Ze werd een gemakkelijke prooi voor
slecht bedoelende mannen. Ze probeerde hen te pleasen. Hun interesse nam af
naarmate ze er meer verlopen uitzag. Als je afhankelijk wordt van anderen, raak je jezelf kwijt. Alleen de drank
verdoofde nog het verlangen naar echte liefde.
Fijne sneeuwvlokjes haken zich
vast in de slierten van Ingrid’s haar. Het wordt al vroeg donker. Slenterend door de steegjes komt ze
langs een oude kerk. Ze had nooit veel van Gods liefde ervaren in de dorpskerk
van haar moeder. Als je jong bent, heb je geen behoefte aan God. Dan wil je met
vrienden stappen en fuiven. Ingrid staart naar de donkere ramen van de kerk. ‘Zie
je wel … net als de vensters van de hemel!’, mompelt ze. Moedeloos loopt ze
verder. ‘Er is vast wel een God, maar Hij is er gewoon niet als je Hem echt
nodig hebt!’ Het begint inmiddels harder te sneeuwen. Op de stoep ontstaat een
sneeuwlaagje. De kou doortrekt haar te dunne kleding. Afgelopen dagen had ze overdag wel beschutting gezocht in de warme buurtkamer van het Leger des Heils. Maar het loopt nu al tegen sluitingstijd. Daarom kiest ze ervoor om door te lopen naar het cafeetje iets verderop ...
Verkleumd komt ze de kroeg binnen. Het is er druk. Een paar dronkenlappen
ruziën met elkaar. De warmte binnen maakt haar duizelig. Ingrid voelt zweetdruppeltjes
op het voorhoofd. Een gevoel alsof ze moet overgeven. Snel loopt ze naar de
toiletruimte. Daar blijft ze gebogen staan, leunend op de wastafel. Dan kijkt ze omhoog. Het
spiegelbeeld waar ze naar staart, is glashard: ze lijkt niet meer op wie ze
ooit was. Het neusringetje, de tatoeage. Maar vooral de littekens die haar eens zo jonge gezicht hebben getekend.
Ze kijkt naar zichzelf met ogen vol medelijden. Waarom
had ze zo nodig haar eigen keuzes willen maken? Ze was het niet meer waard haar
moeder nog onder ogen te komen! In de spiegel ziet ze achter zich waar het
leven haar gebracht heeft … de toiletruimte van een achteraf café.
Opeens ziet ze in het teruggekaatste
beeld een foto op de toiletdeur. Ingrid haar lichaam verstijft… het is alsof het gezicht van haar moeder wordt weerspiegeld.
Met een ruk draait ze zich om en grist de opgeplakte foto van de deur. Het
is echt haar moedertje! De handen van Ingrid trillen van de opkomende emotie. Een
liefdevolle blik kijkt Ingrid vanaf de foto aan. Daaronder staan lettertekens die ze tot woorden probeert
samen te voegen. Met een brok in de keel leest ze zachtjes: ‘Waar je ook bent… Wat je ook
gedaan hebt… Welkom Thuis!‘
Deze avond gaat Ingrid een laatste keer op
pad door donker Amsterdam. En toch is het alsof het lichter lijkt dan anders om
deze tijd. De straatjes zijn met een witgewaad overdekt. Door de vers gevallen
sneeuw is het geluid gedempt. Alleen de ijskristallen onder haar laarzen
knisperen. Op een vreemde manier geeft de vredige stilte haar rust. Ze denkt terug aan dat moment dat ze de
foto zag van haar moeder. Ineens was daar het besef dat ze een Thuis had waar
iemand op haar wachtte. Wat
er ook gebeurd is, ze mag het hier achter zich laten.
Vlak voor ze het Centraal
Station binnengaat, kijkt ze nog één keer achterom. Dan blijven haar ogen een
ogenblik rusten op het grote gebouw. Blauwe neonletters lichten vanuit de hemel
op. Ze leest de troostende woorden: ‘God roept je – Jezus houdt van je!’ Dan
loopt ze met vochtige ogen het station binnen om de laatste trein te halen.
Opnieuw bedankt, Ron voor een prachtig Kerstverhaal.
BeantwoordenVerwijderenVan kleinsaf aan hou ik daar enorm van, en dat lijkt ook niet meer te veranderen.
Blessings!
Thanks, from a failed Mirjam
BeantwoordenVerwijderenPrachtig Ron
BeantwoordenVerwijderenPrachtig!😢
BeantwoordenVerwijderenDankjewel Ron, prachtig! Zo is onze hemelse Vader en zo mogen wij als ouders zijn beeld weerspiegelen als onze kinderen afdwalen.
BeantwoordenVerwijderenDit is ook nu nog een ontroerend verhaal.
BeantwoordenVerwijderenLees net je kerstverhaal, prachtig Ron!
BeantwoordenVerwijderen