Net als Gerrit de mok met opgewarmde koffie wil
inschenken, ziet hij door het beslagen raam een auto het erf oprijden. Els
Blom. Zijn hart slaat even over. Met een kreun duikt
hij achter de oude bank. Zijn heupen protesteren bij de plotselinge
beweging. De krukken naast hem kletteren op de grond. Gerrit mompelt: ‘Waarom
komt dat mens alweer terug?’
De eerste keer had ze hem op zijn erf overvallen, precies
op het moment dat hij over het weiland uitkeek naar de koeien. Opeens stond ze
daar, met haar haren die door de najaarszon een oranjerode gloed kregen. Ze had
opgewekt gekwetterd: ‘Hallo Gerrit, je kent me nog wel! Sinds kort doe ik
pastoraat en huisbezoek vanuit de dorpskerk, speciaal voor mensen die kerkelijk
een beetje uit beeld raken.’
Gerrit had gegromd: ‘Word ik nu tot randkerkelijke
gedegradeerd? Ik heb geen zin in dat soort pastorale bemoeienis!’
Maar Els Blom was niet van het type dat zich liet
wegsturen. En dus staat ze nu opnieuw op zijn stoep. Het grind kraakt onder haar voeten, de deurbel klinkt.
Terwijl Gerrit zich moeizaam op zijn rug draait, jeukt het stof onder de bank
in zijn neus. Hij knijpt zijn neus dicht om een nies te onderdrukken. Dan hoort
hij het zachte tikken van haar vingers tegen de voorruit. Hij houdt zijn adem in. Alles is stil, behalve de oude
wandklok die tikt. De zware balken werpen donkere lijnen over het lage plafond
– het lijkt alsof de tijd even stil staat.
Plots wordt de keukendeur opengegooid. Els Blom staart
hem met grote ogen aan. ‘Lieve help… ben je gevallen?’
‘Nee hoor,’ snauwt Gerrit, terwijl hij zich houterig opricht. ‘Ik lig hier voor mijn plezier.’
‘Man, ik schrok me rot. Ik keek naar binnen en zag je daar liggen. Even dacht ik dat je dood was.’
‘Nu je zo ongevraagd mijn huis bent binnengedrongen, zou ik het bijna wensen,’ bromt hij.
‘Het geeft geen pas om zo over de dood te spreken, Gerrit Schreuder,’ zegt ze streng.
‘Ach mens, wat weet jij nou van doodgaan?’ Terwijl hij het stof van zijn broek klopt, ziet hij hoe Els haar jas en sjaal uittrekt. ‘Je mag trouwens je jas wel aanhouden hoor!’
‘Nou, het is hier warm genoeg. En nee, ik heb niet zo’n verlies meegemaakt als jij. Maar het is ruim een jaar geleden dat Geesje is overleden. Misschien wordt het tijd dat je weer licht toelaat in je leven.’
Gerrit snuift. ‘In elk vertrek ruik ik haar nog. Zelfs in de bezemkast. Dat moet zo blijven. Ik heb al moeite genoeg om haar stem niet te vergeten.’
Hij schuifelt langs de eettafel en ploft neer. ‘Jij steekt misschien bij anderen het licht aan, maar ik houd het liever donker. Dan zie je tenminste niet hoe stoffig het hier is.’
Els gaat tegenover hem zitten. Ze vouwt haar handen en kijkt hem scherp aan. ‘Ik kom niet om koffie te drinken, Gerrit. Ik wil weten hoe het echt met je gaat.’
‘Ik heb je ook geen koffie aangeboden.’
Na een korte stilte zegt ze zacht: ‘Je zit vast in je
verdriet. Je hoeft het niet alleen te doen. Morgen is het Kerstfeest. Het thema
van de Kerstdienst is Licht in de duisternis. Jezus kwam om het verlorene
te zoeken. Zijn hand is ook naar jou uitgestoken. Hij kent je verdriet om
Geesje.’
Gerrit schudt zijn hoofd. ‘Mooie woorden. Maar Geesje en ik waren één geheel. Haar dood voelt als een amputatie. De wond geneest misschien, maar de pijn blijft – als fantoompijn die alles overschreeuwt. Je leert lopen met krukken, maar je wordt nooit meer wie je was. Ik zou wensen dat ik haar terug had. Zo. We zijn uitgesproken. Je kunt gaan!’
Els’ ogen vernauwen zich. ‘De wens dat ze terugkomt is behoorlijk egoïstisch. Wil je echt dat ze opnieuw door die pijn moet? Je sluit jezelf op in je verdriet en gooit de sleutel weg. Alsof alleen jouw pijn telt.’
Gerrit zwijgt. Zijn blik glijdt naar het dressoir. Geesjes portret kijkt hem aan – haar lach ooit zo verzachtend, nu gevangen in vaal zwart-wit. Haar bijbeltje ligt ernaast, onaangeroerd sinds haar overlijden, met een papieren kruisje ertussen.
Zijn keel voelt droog. ‘Ik heb gebeden tot mijn tong rauw was,’ zegt hij hees. ‘Zij bleef vertrouwen. En ik… ik vraag me af of God wel goed is. Want als Hij dit toeliet, is Hij niet goed – of Hij bestaat niet.’
Els fronst. ‘Ik was nog maar een kind,’ zegt ze langzaam. ‘We kwamen hier wonen nadat mijn vader verongelukt was. Thuis deden we niets met geloof. Op school hoorde ik voor het eerst over God. Maar mijn hart bleef dicht – tot een meisje me meenam naar het Kerstfeest.’
Gerrit wil haar onderbreken, maar haar blik houdt hem vast.
‘Ze had blauwe ogen, rode wangen, klompen. In de kerk hoorde ik dat God mens werd. Dat Jezus kwam om het verlorene te zoeken. Dat meisje zorgde ervoor dat ik het Licht toeliet in mijn leven.’
Ze knikt naar het portret. ‘Dat meisje was Geesje. En namens haar vraag ik je: ga je morgen mee naar het Kerstfeest?’
Gerrit slaat met zijn hand op tafel. ‘Wie denk jij wel dat je bent! Denk je dat je namens haar mag spreken? Ga weg. Nu!’
Els staat langzaam op, legt een kaartje neer. ‘Hier is mijn nummer. En dit nog: Geesjes lievelingstekst was Johannes 11 vers 35.’
‘Jij denkt dat te weten, hè?’ snauwt hij.
Ze pakt het bijbeltje, schuift het voor hem. ‘Ik herken het kruisje met die tekst. Ze gaf het mij op mijn eerste Kerstfeest. Toen ze ziek werd, heb ik het haar teruggegeven.’
De deur valt dicht. Even later hoort Gerrit haar auto
starten.
Hij weet niet hoe lang hij zo blijft zitten. Zijn woede begint weg te zakken. De kamer ademt nog steeds Geesje - haar leunstoel, de plaid, het bijbeltje. Hij verbeeldt zich soms dat zelfs de geur van haar parfum nog in de lucht hangt.
Hij trekt het kruisje uit de bijbel. Haar meisjeshandschrift: Johannes 11:35 – “Jezus weende.” Deze twee woorden raken hem. God, die in Jezus komt in onze nacht van pijn en lijden. Die huilt met degenen die rouwen. Dus ook met hem …
Hij slaakt een diepe zucht. Langzaam beseft hij: God heeft mij lief, Hij ziet mij en kent mij!
Na een lange, stille minuut grijpt Gerrit naar zijn telefoon.
‘Met Els Blom.
‘Met… Gerrit.’
‘Ja?’
‘Sorry voor vandaag. Ik wil morgen toch naar de Kerstdienst. Alleen… vervoer is een probleem. Je weet wel… lopen met een geamputeerde been is nog steeds lastig.’
‘Ik weet het, Gerrit. Ik haal je morgen op …’
‘Nee hoor,’ snauwt Gerrit, terwijl hij zich houterig opricht. ‘Ik lig hier voor mijn plezier.’
‘Man, ik schrok me rot. Ik keek naar binnen en zag je daar liggen. Even dacht ik dat je dood was.’
‘Nu je zo ongevraagd mijn huis bent binnengedrongen, zou ik het bijna wensen,’ bromt hij.
‘Het geeft geen pas om zo over de dood te spreken, Gerrit Schreuder,’ zegt ze streng.
‘Ach mens, wat weet jij nou van doodgaan?’ Terwijl hij het stof van zijn broek klopt, ziet hij hoe Els haar jas en sjaal uittrekt. ‘Je mag trouwens je jas wel aanhouden hoor!’
‘Nou, het is hier warm genoeg. En nee, ik heb niet zo’n verlies meegemaakt als jij. Maar het is ruim een jaar geleden dat Geesje is overleden. Misschien wordt het tijd dat je weer licht toelaat in je leven.’
Gerrit snuift. ‘In elk vertrek ruik ik haar nog. Zelfs in de bezemkast. Dat moet zo blijven. Ik heb al moeite genoeg om haar stem niet te vergeten.’
Hij schuifelt langs de eettafel en ploft neer. ‘Jij steekt misschien bij anderen het licht aan, maar ik houd het liever donker. Dan zie je tenminste niet hoe stoffig het hier is.’
Els gaat tegenover hem zitten. Ze vouwt haar handen en kijkt hem scherp aan. ‘Ik kom niet om koffie te drinken, Gerrit. Ik wil weten hoe het echt met je gaat.’
‘Ik heb je ook geen koffie aangeboden.’
Gerrit schudt zijn hoofd. ‘Mooie woorden. Maar Geesje en ik waren één geheel. Haar dood voelt als een amputatie. De wond geneest misschien, maar de pijn blijft – als fantoompijn die alles overschreeuwt. Je leert lopen met krukken, maar je wordt nooit meer wie je was. Ik zou wensen dat ik haar terug had. Zo. We zijn uitgesproken. Je kunt gaan!’
Els’ ogen vernauwen zich. ‘De wens dat ze terugkomt is behoorlijk egoïstisch. Wil je echt dat ze opnieuw door die pijn moet? Je sluit jezelf op in je verdriet en gooit de sleutel weg. Alsof alleen jouw pijn telt.’
Gerrit zwijgt. Zijn blik glijdt naar het dressoir. Geesjes portret kijkt hem aan – haar lach ooit zo verzachtend, nu gevangen in vaal zwart-wit. Haar bijbeltje ligt ernaast, onaangeroerd sinds haar overlijden, met een papieren kruisje ertussen.
Zijn keel voelt droog. ‘Ik heb gebeden tot mijn tong rauw was,’ zegt hij hees. ‘Zij bleef vertrouwen. En ik… ik vraag me af of God wel goed is. Want als Hij dit toeliet, is Hij niet goed – of Hij bestaat niet.’
Els fronst. ‘Ik was nog maar een kind,’ zegt ze langzaam. ‘We kwamen hier wonen nadat mijn vader verongelukt was. Thuis deden we niets met geloof. Op school hoorde ik voor het eerst over God. Maar mijn hart bleef dicht – tot een meisje me meenam naar het Kerstfeest.’
Gerrit wil haar onderbreken, maar haar blik houdt hem vast.
‘Ze had blauwe ogen, rode wangen, klompen. In de kerk hoorde ik dat God mens werd. Dat Jezus kwam om het verlorene te zoeken. Dat meisje zorgde ervoor dat ik het Licht toeliet in mijn leven.’
Ze knikt naar het portret. ‘Dat meisje was Geesje. En namens haar vraag ik je: ga je morgen mee naar het Kerstfeest?’
Gerrit slaat met zijn hand op tafel. ‘Wie denk jij wel dat je bent! Denk je dat je namens haar mag spreken? Ga weg. Nu!’
Els staat langzaam op, legt een kaartje neer. ‘Hier is mijn nummer. En dit nog: Geesjes lievelingstekst was Johannes 11 vers 35.’
‘Jij denkt dat te weten, hè?’ snauwt hij.
Ze pakt het bijbeltje, schuift het voor hem. ‘Ik herken het kruisje met die tekst. Ze gaf het mij op mijn eerste Kerstfeest. Toen ze ziek werd, heb ik het haar teruggegeven.’
Hij weet niet hoe lang hij zo blijft zitten. Zijn woede begint weg te zakken. De kamer ademt nog steeds Geesje - haar leunstoel, de plaid, het bijbeltje. Hij verbeeldt zich soms dat zelfs de geur van haar parfum nog in de lucht hangt.
Hij trekt het kruisje uit de bijbel. Haar meisjeshandschrift: Johannes 11:35 – “Jezus weende.” Deze twee woorden raken hem. God, die in Jezus komt in onze nacht van pijn en lijden. Die huilt met degenen die rouwen. Dus ook met hem …
Hij slaakt een diepe zucht. Langzaam beseft hij: God heeft mij lief, Hij ziet mij en kent mij!
Na een lange, stille minuut grijpt Gerrit naar zijn telefoon.
‘Met Els Blom.
‘Met… Gerrit.’
‘Ja?’
‘Sorry voor vandaag. Ik wil morgen toch naar de Kerstdienst. Alleen… vervoer is een probleem. Je weet wel… lopen met een geamputeerde been is nog steeds lastig.’
‘Ik weet het, Gerrit. Ik haal je morgen op …’


Geen opmerkingen:
Een reactie posten