‘Halte
Hooghalen!’ roept de chauffeur, terwijl de bus vaart mindert.
Jannes Groeneweg kijkt door de ruit naar de langzaam voorbijglijdende huizen. Voor één dag is hij terug op de plek waar hij juist niet wil zijn. Even overweegt hij te blijven zitten en het dorp van zijn jeugd te laten passeren. Dacht hij nou echt dat met zijn komst de schaduw uit het verleden zou verdwijnen?
Als de bus tot stilstand komt, staat
hij toch op en schuifelt richting
de uitgang. Een man voor hem haakt met zijn koffertje tegen een
stoelleuning. Door de tegenbeweging rolt de man zijn hoed door het gangpad. Jannes zet zijn tas neer - graait - en reikt hem het hoofddeksel aan. Buiten knikt de
man nog naar hem en gaat zijnsweegs. Langzaam besluipt Jannes een gevoel dat er
iets niet klopt. Dan beseft hij dat zijn tas, portemonnee en lunch met de
wegrijdende bus uit het zicht verdwijnen.
Jannes Groeneweg kijkt door de ruit naar de langzaam voorbijglijdende huizen. Voor één dag is hij terug op de plek waar hij juist niet wil zijn. Even overweegt hij te blijven zitten en het dorp van zijn jeugd te laten passeren. Dacht hij nou echt dat met zijn komst de schaduw uit het verleden zou verdwijnen?
Dorp van zijn jeugd
In Jannes' hoofd tolt het. Hij is stom geweest om na al die jaren terug te gaan. Als hij langs de oude melkfabriek slentert, blijft hij even besluiteloos staan. Wat nu? Hij moppert zacht: ‘Juist op deze dag voor Kerst en juist hier … platzak en geen cent te makken.’
In Jannes' hoofd tolt het. Hij is stom geweest om na al die jaren terug te gaan. Als hij langs de oude melkfabriek slentert, blijft hij even besluiteloos staan. Wat nu? Hij moppert zacht: ‘Juist op deze dag voor Kerst en juist hier … platzak en geen cent te makken.’
In
enkele voortuintjes is kerstverlichting aangebracht. Bij een oude schuur in het
Middendorp staan baanderdeuren geopend. Jannes loopt naar
binnen en blijft midden op de deel staan.
De stalgeur roept herinneringen op. Het stoeien met de jongens uit het dorp en
tussen de koeien piesen in de grup. Hij denkt weer aan de dag voordat Haolen
werd bevrijd. Net als nu stond hij daar op de lemen vloer. Tussen de kieren van
de hooizolder zag hij fijn stof naar beneden dwarrelen. Daarboven waren de jongens
dus. Zacht sloop hij de ladder op en hoorde ze kletsen: ‘Hij mag ‘t niet weten.
We houden hem erbuiten, want bij Jannes Groeneweg thuis zijn ze fout!’
Met
tranen in de ogen vertelde hij het zijn pa, waarop deze zei: ‘Niet
janken, dat doen mannen niet!’ Vanaf dat moment haatte hij het dat hij dezelfde
voor- en achternaam had als zijn vader. Hij was weggegaan - had nooit meer
gehuild - en was ook nooit meer thuis geweest.
Jannes wilde het familieverleden achter zich laten. Maar het had hem achtervolgd tot
in het hier en nu. Net als op die dag zovele jaren terug loopt hij het dorp uit
richting het Heuvinger Zand. Destijds had hij er de nacht doorgebracht in een
schuur. Zou die er nog zijn? Misschien kan hij er vannacht slapen?
Hij volgt een
smal pad dat om een akker heen loopt. De zwarte aarde is bezaaid met donkere
stoppels, achtergebleven op een slecht geschoren roggeveld.
Het pad wordt
geleidelijk minder scherp begrensd en omgeven door varens en naaldbomen. Schaars
prikt het licht door het dichter wordende naaldendak.
Dan ziet Jannes achter
een houtwal en dorre jeneverbes de schuur. Na ruim zestig jaar staat het er nog
altijd. De rode pannen zijn met mos overwoekerd en de zwarte planken groen
uitgeslagen. In één van de raampjes zit een barst. Hij twijfelt een ogenblik. Vervolgens
duwt Jannes de krakende deur open. Als zijn ogen aan het duister binnen gewend
zijn, schudt hij verwonderd zijn hoofd. Een bed met dekens, twee rechte stoelen
en een tafel. Er staan een paar flesjes water en wat fruit. Alsof hij wordt
verwacht. ‘Tjonge Jannes, bijna Kerst …’ mompelt hij. ‘Geen plaats in de
herberg, maar wel in deze stal!’
De zwarte schuur
Jannes schrikt
wakker van een ritselend geluid. Hoelang hij heeft gelegen op het bed weet hij niet. Door het raam ziet hij dat het buiten schemert. Het moet dus ongeveer 4
uur in de middag zijn. Nu hoort hij dichterbij krakende takken … alsof er iemand
om de schuur sluipt.
Tergend langzaam wordt de deur opengeduwd. Een silhouet vult de opening. Koude grondlucht vult de ruimte. Ineens verblind een lichtbundel hem.
Tergend langzaam wordt de deur opengeduwd. Een silhouet vult de opening. Koude grondlucht vult de ruimte. Ineens verblind een lichtbundel hem.
‘Nee
maar!’ zegt een scherpe stem. ‘U bent het?’
De
zaklamp wordt uitgeknipt. Jannes probeert in het halfduister het gezicht te
onderscheiden van degene die binnenkomt. Nu klinkt de mannenstem minder nors. ‘We
hebben elkaar vanmorgen ontmoet. U raapte mijn hoed op die ik in de bus
verloor.’
Het
flitst door Jannes' hoofd: ‘Hoe krijg ik deze man uit mijn schuilplaats?’
Ongemakkelijk
staan ze tegenover elkaar bij het tafeltje.
‘Daordeur heb ‘k m’n tas
in de bus laten staan en kan niet teruggaon naar huis.’
De
man kijkt hem strak aan. ‘En toen dacht u hier een slaapplaats te vinden en heeft
u zich mijn spulletjes eigen gemaakt?’
Jannes weigert om zich gewonnen te geven. ‘Ik had verder niks in m’n vestzakkie zitten.
Op deze plek heb ik jaoren geleden al eens overnacht.’
Het
blijft even stil. Dan neemt de man zijn hoed af en buigt zijn hoofd. ‘Deze
dagen heb ik iets verderop een huisje gehuurd. Tijdens het wandelen vanmiddag in
de omgeving van het voormalige kamp zag ik deze schuur. Het deed me gelijk
denken aan de barak waarin we jaren terug verbleven. Ter herdenking daaraan besloot
ik hier deze avond en nacht door te brengen. Het klinkt misschien mesjogge,
maar gezien uw situatie doe ik u een voorstel. Ik slaap in het vakantiehuisje
en u slaapt vannacht hier. Maar deze avond delen we hier de maaltijd en onze
verhalen met elkaar. Gaat u akkoord?’
Even
later zitten ze tegenover elkaar. Een wit kleedje ligt over de tafel. Er staat
een schaal met een soort oliebollen, een mandje met zoetigheden en een pak melk.
De man heeft een 8-armige kandelaar vlak voor het raam gezet.
Jannes fronst zijn wenkbrauwen. ‘Waorveur is dat?’
De
man houdt een doosje lucifers in zijn hand: ‘Het is de tijd van Chanoeka. Elke dag steken we een volgende kaars aan om
te gedenken dat de kandelaar bij de herinwijding van de tempel acht dagen lang
bleef branden.’
Hij strijkt een lucifer aan en gebruikt een
klein kaarsje om de eerste kaars aan te steken.
‘Gezegend
zijt Gij - Eeuwige - die wonderen deed voor onze voorouders, in die dagen, maar
ook op deze dag.’
Dan kijkt de man hem een ogenblik aan. ‘Weet u wat voor drama zich hier heeft afgespeeld?’
Jannes' knie trilt. Tuurlijk weet hij dat; wat denkt die man wel! In zijn dromen komen
de beelden regelmatig terug. Met een benepen stem vertelt hij: ‘De nacht dat ik
in deze schuur sliep, werd er gevochten om de bevrijding van Haolen. Ik zag dat
alle boerderijen van het Middendorp in brand stonden.’ Hij zwijgt even. De vlammen
lieten de ene na de andere rieten kap instorten. Dan vervolgt hij: ‘Dat is het
laotste wat ik gezien heb van ‘t drama. Ik heb die dag het dorp de rug
toegekeerd en ben er nooit meer geweest. Tot vandaog dus …’
Het zoeklicht
De
man schenkt voor beiden een glas melk in. ‘Spijtig van die huizen!’, zegt hij.
‘Maar het verlies van levens is nog dramatischer. Mijn ouders, de familie en
zoveel anderen werden uit onze huizen gejaagd en hierheen gebracht.’ De man leunt
op de tafel naar voren: ‘Wisten jullie in het dorp eigenlijk wel van ons
bestaan hier?’
In
gedachten ziet Jannes weer de mensen met hun gele ster lopen. Een koffertje in
de hand. Vanaf station Hooghalen naar het kamp midden op de hei. Toen er een aftakking
van het spoor rechtstreeks naar het kamp kwam, zag je hen niet meer.
De
man trekt een grimas. ‘Voor ons duurde het donker tussen de lichtstralen te
kort om te ontsnappen. We wisten dat we vanaf hier uiteindelijk weggevoerd zouden
worden. Elke dinsdag vertrok er weer een afgeladen trein. Mijn lieve ouders
zijn nooit meer teruggekeerd.’
Jannes heeft trek, maar durft door het beladen moment niets te nemen. Hij staart naar de schaal voor hem: ‘Waarom bent u hier eigenlijk teruggekomen?’
De man schudt
zijn hoofd. ‘Het klinkt mesjogge, maar ik ben vandaag naar deze duistere plek gekomen
om nog één keer de aanwezigheid van de Eeuwige te mogen ervaren. Het jaar dat ik
met mijn ouders in dit kamp zat, mochten we geen Chanoeka vieren. We verlangden
zo naar een teken van hoop. Die betreffende avond viel opeens in het hele kamp
het licht uit. Ondanks het verbod werden onverwachts overal kaarsen
aangestoken. Mijn vader noemde het een teken van de Almachtige. Het gaf mij
nieuwe hoop. De volgende dag werd ik door de venter die het brood leverde in
een mand uit het kamp gesmokkeld.’
De man zwijgt, de
ogen zijn gesloten. Dan zegt hij: ‘Ik heb vanmorgen de Eeuwige gevraagd om mij nog
één keer Zijn aanwezigheid te tonen, net
als destijds in het kamp! Uw komst hier heeft dat echter verstoord.’
Opeens
kijkt hij Jannes indringend aan. Zijn stem wordt scherper: ‘Ik zou willen dat
mijn ouders het hadden overleefd. Maar waarom zwijgt u uw ouders dood?’
Licht in 't duister
Jannes schuift ongemakkelijk op zijn stoel en snauwt scherper dan hij bedoelt: ‘Het
gaot u niks aan!’
De
man knikt: ‘Excuus, zo bedoel ik het niet. Maar een rabbijn zei eens dat de
waarheid het licht is om je weg uit de duisternis te vinden. Het kan u helpen om
erover te praten.’
Jannes
kan niet langer blijven zitten en kijkt op de man neer: ‘Uw vader werd
slachtoffer van de vijand; de mijne heulde met de vijand.’
De
man lijkt van slag. Dan verzacht zijn blik. ‘Oordeel niet te hard over uw
vader. Gebeurtenissen die je meemaakt, veranderen soms je kijk op het leven.
Misschien was uw vader zich er niet van bewust dat zijn waarheid niet de werkelijkheid
was?’
Beide
mannen staren naar het schijnsel van de kaars. Het valt Jannes op dat zo’n klein
vlammetje de hele ruimte verlicht. Hij ziet de weerspiegeling in de donkere
leegte van de ruit. Is dat wat hij heeft gedaan? De schaduw van zijn vaders
verleden heeft hij tot de zijne gemaakt. Jannes moet denken aan de woorden van
de Heere Jezus: ‘Ik ben het Licht der wereld; wie Mij volgt, zal niet meer in
de duisternis wandelen, maar zal het licht van het leven hebben.’
De
man glimlacht om de zucht die Jannes slaakt. ‘We voeren zo’n diep gesprek en
kennen elkaars naam niet eens. Laat ik me voorstellen: Eli Klein. En hoe heet
u?’
Hij drukt de uitgestoken hand: ‘Jannes … Jannes Groeneweg is de naom.’
Opeens
begint de lip van Eli Klein te trillen. Hij staart Jannes aan en stamelt: ‘… de
hand van de Eeuwige!’ Vluchtig kijkt Jannes achter zich. Hij voelt zich een
beetje dom als hij beseft dat Eli hem met grote ogen aan blijft kijken.
‘Hoe
bedoelt u?’ vraagt Jannes.
De
stem van Eli hapert en klinkt schor: ‘De man die mij redde uit het kamp had
dezelfde naam!’
Langzaam
wellen tranen in Jannes’ ogen op. Het is alsof het kaarslicht daardoor in vele
lichtjes breekt …

In mijn ogen ook ...
BeantwoordenVerwijderenDank je wel, voor dit prachtige verhaal!
Ontroerend mooi, met eeng eweldige boodschap.
Jij ook bedankt Rita!
VerwijderenOntroerend, Dankjewel Ron ! 🙏
BeantwoordenVerwijderenBedankt voor je reactie Henk.
VerwijderenKippenvel. Mooiste verhaal rond kerst ooit.
BeantwoordenVerwijderenDankjewel voor dit compliment Aritha!
VerwijderenMooi verhaal ��
BeantwoordenVerwijderenThxs! ;-)
VerwijderenPrachtig verhaal om te lezen zo op deze avond voor kerst.
BeantwoordenVerwijderenBedankt voor je reactie Rinske! Goede dagen toegewenst!
Verwijderen