dinsdag 17 juni 2014

Coming Home

Terwijl ik ging zitten met mijn gezicht in de rijrichting, zette de trein zich in beweging. Door het gangpad naderde een jongen. Hij had zijn capuchon over het hoofd getrokken. Zijn verschijning gaf me een onbehagelijk gevoel en ik hoopte maar dat hij door zou lopen. Maar in plaats daarvan schudde hij de tas van zijn rug en liet die neerploffen op de bank tegenover me. Vervolgens ging hij er naast zitten. Vanuit mijn ooghoek zag ik dat hij in mijn richting gluurde.

Een hart vol smart
Vluchtig keek ik naar hem, maar onze blikken kruisten elkaar niet. Hij staarde langs me heen naar buiten. Zijn grote blauwe ogen schoten nerveus heen en weer en hij zuchtte diep. Onwillekeurig moest ik denken aan die woorden: ‘Een zucht geeft lucht aan een hart vol smart’. Mijn gevoel van ongemak ging over in nieuwsgierigheid. “Toch geen zorgen voor de dag van morgen?” vroeg ik hem. Nu was hij het die vanuit zijn ooghoek even naar mij keek. Hij antwoordde: “Toch wel meneer ...”

We raakten in gesprek. De jonge man zag er niet te fris uit. Hij vertelde dat hij indertijd thuis erg dwars was geweest en steeds ruzies had uitgelokt. Nadat hij met zijn vuisten zwaaiend tegenover zijn vader had gestaan, had deze hem weggestuurd. “Ik vind het verschrikkelijk om dit te doen”, had zijn vader hem gezegd. “En het zal je moeder groot verdriet doen, maar wij kunnen je niet tegen houden.” Hij vertrok, nadat hij een groot geldbedrag van zijn ouders had gestolen.

Verlangen naar thuis
Hij had het ruige en wilde leven opgezocht. Zo anders als het vredige leven op hun boerderij met de appelboom achter het huis. Het ‘geleende’ geld had hij erdoor gedraaid. Zijn nieuwe vrienden hadden hem al snel weer ‘ont-vriend’. Drugs en diefstal werden zijn volgende kameraden. Een neergaand pad waarop hij letterlijk en figuurlijk door de knieën zakte en tot geloof in de Heere Jezus kwam. Enkele dagen geleden had hij zijn ouders een brief geschreven. “Pa en ma, ik ben het niet waard om jullie zoon te zijn!”

De jongen had tijdens het praten al die tijd naar buiten gestaard. Alsof hij zichzelf zijn verhaal vertelde. Maar nu keek hij op, in het besef dat hij niet alleen was. “Meneer, een mens kan niet dieper zinken. Graag zou ik weer teruggaan naar onze boerderij. Het is vlak voor het volgende station. Ik heb mijn ouders geschreven dat ik deze trein van 17.00 uur zou nemen die langs thuis komt. En ik heb gevraagd of ze een wit laken aan de waslijn willen hangen als ik weer welkom ben.”

Schone was
“En als er geen wit laken hangt?” vroeg ik. Hij boog zijn hoofd en zei: "Dan snap ik dat. Ik heb ze teveel verdriet gedaan. Vervolgens zal ik niet naar huis komen”. Naarmate we dichter bij de plek kwamen waar zijn ouders woonden, werd hij steeds zenuwachtiger. De jongen keek me opnieuw aan: “Wilt u iets voor me doen?” Ik knikte hem toe. “U ziet het eerder dan ik; eigenlijk durf ik niet te kijken. Ziet u na de volgende bocht een boerderij met een appelboom? En hangt er een wit laken aan de lijn?”

De trein minderde vaart op het moment dat we door de bocht gingen en het stationnetje naderden. “Ja hoor, ik zie de boerderij en de hele waslijn hangt vol met witte lakens! En voor de appelboom staan twee oudere mensen. Ze zwaaien naar de trein.” De jongen sprong op en greep zijn rugtas. Ik moest glimlachen: “Zo te zien ben je welkom thuis!” Hij hoorde het niet meer toen hij snel wegliep door het gangpad. Terwijl we stilstonden, zwaaide hij naar me vanaf het perron. En langzaam zette de trein zich weer in beweging ... 


7 opmerkingen: